Op een mooie vrijdagochtend in juni bracht Teunis Brand een bezoek aan prof. dr. Renée van Riessen, een kleine week na de conferentie die in het teken stond van haar afscheid als bijzonder hoogleraar Christelijke Filosofie aan de Universiteit Leiden, een functie die ze vervulde van 2011 tot 2020. Hij sprak haar over haar achtergrond, kennismaking met filosofie, inspiratiebronnen en de rode draden die door haar werk lopen.

Ik heb een keer een mooie podcast gehoord waarin je werd geïnterviewd door Elsbeth Gruteke. Daarin kwam naar voren dat je uit een gezin kwam waar veel gelezen werd en dat je zelf ook al jong tussen de boeken zat. Wanneer kwam je in aanraking met filosofie?

“Waarschijnlijk al tamelijk vroeg, want de hadden een filosoof in de familie: mijn oom Henk van Riessen, die eerst bijzonder hoogleraar was in Delft en daarna aan de VU cultuurfilosofie doceerde. Hij was ooit begonnen met een technische opleiding maar vertelde altijd dat hij de zin voor het praktische miste, en zich daarom op de filosofie heeft toegelegd. Mijn vader was zijn jongste broer, en ik herinner me dat ik hem wel eens iets vroeg in de trant van ‘wat doet oom Henk nou’. Het antwoord was dan ‘filosofie’, en als ik vroeg wat filosofie was, zei mijn vader: dat is denken over het denken. Dat vond ik altijd een mooie uitspraak, want het riep meteen allerlei nieuwe vragen op. Een ander antwoord op de vraag wat oom Henk uitvoerde was: ‘hij denkt na over de verschillen tussen het gezin, de school en de staat. Daarmee kwam de Wijsbegeerte der Wetsidee om de hoek kijken, je zou kunnen zeggen dat het een eerste poging was om mij Kuypers ‘soevereiniteit in eigen kring’ uit te leggen. Dat is me dus met de paplepel ingegoten, want ik denk dat ik toen een jaar of acht was, misschien negen.”

Kun je zeggen dat je uit een Kuyperiaanse familie komt?

“Ja, dat klopt wel. Van mijn grootmoeder van vaderszijde werd wel gezegd dat ze erg Kuyperiaans was. Ze had negen kinderen, en was dus altijd erg druk, maar toch ging ze ’s avonds nooit voor twaalf uur naar bed, omdat ze de Standaard nog wilde uitlezen. En bij ons thuis stond bijvoorbeeld de boekenreeks Christelijk Perspectief, de voorganger van de Verantwoordingsreeks, in de kast. Maar ook boeken van Sartre, Camus, Simone de Beauvoir. Het was de tijd van de opkomst van het existentialisme en daarin waren mijn ouders allebei wel geïnteresseerd. Het was dus niet alleen Kuyper wat de klok sloeg.”

Wanneer ontdekte je filosofie als vakgebied, als iets dat je kunt studeren?

“Eigenlijk pas echt op de universiteit. Ik ben begonnen met Nederlands te studeren, vanwege mijn grote voorliefde voor literatuur. Maar het typische was dat de studie Nederlands op de universiteit heel sterk was gericht op analyse van de tekst en op de bibliografische inkadering van literatuur. Voor filosofische en levensbeschouwelijke vragen was weinig ruimte. Toen merkte ik dat ik meer wilde en ben als bijvak colleges filosofie gaan volgen bij de Centrale Interfaculteit op de VU. Mijn eerste docent was prof. Van Peursen. Die opende voor mij een enorme horizon. Tijdens een van zijn colleges ging het over relaties, onder andere over Bubers Ich und Du. Die thematiek sprak mij zo aan, dat ik daarover verder wilde nadenken. Al vrij snel werd filosofie mijn hoofdvak.”

Met welke thematiek hield je je toen bezig?

“In de loop van de tijd kwamen twee thema’s bovendrijven. Het eerste was het denken over tijd en geschiedenis, in dat kader heb ik veel werk van Heidegger gelezen. Daarin speelde ook een rol dat ik student-assistent was geworden bij professor M.C. Smit, die als hoogleraar geschiedfilosofie sterk geboeid was geraakt door Heideggers denken over tijd. Dus alles wat los en vast zit daarover heb ik gelezen. En er ook een bijvakscriptie over geschreven. Intussen kwam ik Levinas op het spoor, die wel de ‘anti-Heidegger’ wordt genoemd. Ik werd lid van de werkgroep ‘Vrijheid’, een onderzoeksgroep die toen aan de faculteit was opgericht, en mijn hoofdvakscriptie ging over het vrijheidsbegrip bij Levinas.”

Kreeg je op de VU ook veel mee van de reformatorische wijsbegeerte?

“Uiteraard, al werd het niet zo aangeduid, maar spraken we over de Wijsbegeerte der Wetsidee, afgekort WdW. Met name de systematische wijsbegeerte aan de opleiding was daardoor sterk gekleurd. Toen ik eenmaal echt wijsbegeerte ging studeren was de eerste docent die ik tegenkwam Henk Geertsema. Hij gaf het vak ‘Inleiding in de Filosofie’ en verstond de kunst om op een heel inzichtelijke manier de algemene filosofie en de invalshoek van de wijsbegeerte der wetsidee met elkaar te combineren. In die benadering heb ik ook altijd het meeste gezien.

Als je nu terugkijkt op je filosofische loopbaan, welke rode draden zie je dan?

“Een belangrijke rode draad is het denken van Levinas. Ik heb allerlei filosofen bestudeerd en heb ook over verschillende filosofen geschreven, maar ik keer altijd weer terug naar Levinas. Zijn denken boeit me heel sterk. Als je het bijvoorbeeld vergelijkt met het denken van Buber, dan is Levinas meer de filosoof die gestempeld is door de fenomenologie, een traditie in de Westerse filosofie die begint met Husserl en waarin je ook meer existentialistische denkers als Heidegger en Sartre aantreft. Levinas maakt deel uit van die traditie, maar laat ook uitwegen zien uit de impasses ervan. Het was voor mij ook vruchtbaar om steeds naar Levinas terug te keren, want aan de hand van zijn filosofie begon ik in te zien waar de schoen wringt, geestelijk gezien, bij een auteur als Heidegger.”

Kun je dat uitleggen?

“Ik zal het proberen. Er zit nog een andere kant aan die ik misschien eerst moet uitleggen. Ik ben negen jaar na de Tweede Wereldoorlog geboren. In de tijd dat ik opgroeide, was sterk sprake van de verwerking van de oorlog. Er verschenen boeken zoals Ondergang van Presser, waarin in de ondertitel staat het dat handelt over de ‘vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom’ en van de reeks van Loe De Jong over het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Levinas is door zijn joodse achtergrond verbonden met die geschiedenis. Hij zat tijdens de oorlog in een gevangenkamp in Duitsland, en de filosofie die hij na 1945 ontwikkelt stelt belangrijke vragen, onder andere aan de filosofie van Heidegger. Levinas ziet Heideggers denken als een culminatiepunt van een totalitaire tendens in het Westerse denken: hij ziet er de neiging in om het andere te herleiden tot het zelfde. Heidegger heeft in zijn werk prachtige poëtische uitingen over het zijn en over het gevende karakter ervan. Levinas stelt dan de vraag: waar was dat gevende dan in het Derde Rijk van Hitler? Wat kwam daarvan terecht? Dat gaat hij vervolgens filosofisch te lijf. Levinas ziet in de Westerse filosofische traditie een poging om dat wat heilig is te vernietigen, en hij ziet dat ook bij Heidegger.”

Dat klinkt vrij heftig.

“Dat is ook vrij heftig. De Holocaust was een poging om mensen te vernietigen. Niet voor niets spreekt Presser over de verdelging van het jodendom: alsof het niet meer gaat om mensen maar om ongedierte, een levensvorm die niet in Europa thuishoort. Die onmenselijkheid, die je nu terugziet in de behandeling van vluchtelingen en statenlozen aan de grenzen van Europa, ziet Levinas als een poging om ‘het andere’, het menselijk gelaat voor zover het anders is te vernietigen. Achter de Jodenvervolging zat ook een religieus motief dat door Hegel al filosofisch vertaald werd, namelijk dat voor het jodendom in Europa geen plaats was omdat de geschiedenis het christendom als de winnende religie had aangewezen – wat Hegel aangaat terecht. Hieruit kun je opmaken dat filosofie niet losstaat van de geschiedenis, in ons geval de recente geschiedenis van Europa. Niet alleen de politiek, maar ook de filosofie kan zich ontwikkelen in de richting van een totalitair systeem. Levinas is heel kritisch over dat streven naar een ordelijk geheel waarin voor ‘het andere’ en ‘de ander’ uiteindelijk geen plaats is.

Hoe belangrijk was het onderwijs voor je als onderdeel van het hoogleraarschap?

Voor mij was het onderwijs het hart van de zaak. Ik vind het heel leuk om te schrijven. En door te schrijven kun je ook mensen bereiken, maar de manier die het beste bij mij past is toch om met mensen in gesprek te gaan. Het geven van onderwijs en lezingen heb ik met enorm veel plezier gedaan. Ik heb in Verus (vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs, jarenlange sponsor van de leerstoel van Renée van Riessen, TB) een goede partner gehad. Bij hen draait het ook om vragen als: wat is onderwijs, wat is een leraar, en wat is er zo eigen aan de verhouding van docent en student? Het is heel interessant dat religieus geïnspireerde mensen veel over deze vragen hebben nagedacht. Augustinus denkt er over na in de Magistro. Kierkegaard heeft veel geschreven over Christus als leraar vergeleken met Socrates. En ook in het werk van Levinas trof ik veel passages aan over de verhouding tussen leraar en leerling.

Juist in deze tijd moeten we het belang van onderwijs onderstrepen, omdat het zo onder druk staat. Op de universiteit staat het onderzoek vaak op nummer één en gaat het onderwijs op in de massaliteit. Terwijl ik het onderwijs in een wat kleinere kring, met de erkenning van ieders stem, juist zo waardevol vind. Elke student brengt een eigen en onvervangbaar perspectief in. Daar moeten we ruimte aan blijven geven, ook in het onderwijs vanuit Stichting voor Christelijke Filosofie.

Naast Levinas, is ook Kierkegaard – je noemde hem al even – een belangrijke inspiratiebron voor je geweest. Wat trekt je in zijn denken?

“Kierkegaard dwingt je, juist als christen, om heel kritisch te staan tegenover wat zich presenteert als christendom. Hij heeft altijd de polemiek opgezocht met wat je het burgerlijke christendom zou kunnen noemen. En dat is hem echt niet in dank afgenomen. Volgens Kierkegaard is het christendom geen plaats van rust, maar altijd van onrust. Jezus zelf was degene die geen plek had om zijn hoofd neer te leggen. Het zit natuurlijk diep in ons mensen, dat we zoeken naar een plaats waar we getroost worden en tot rust kunnen komen. Hoewel Kierkegaard uiteindelijk niet zal ontkennen dat het geloof rust kan geven, wordt er over het algemeen weinig erkend hoezeer Jezus een grote onruststoker is geweest, die op veel gebieden ingaat tegen onze ideeën over wie God is. Zijn optreden riep vaak ergernis en weerstand op. Kan zo iemand met God verbonden zijn? Iemand die de wet overtreedt en de sabbat niet houdt? Voor christenen is dat ook weer een beetje een eigen sjibbolet geworden, dat het niet om de wet maar om het geloof gaat. Maar de boodschap van Jezus stelt ook christenen en hun neiging tot conformisme onder kritiek.”

Waarom vind je dat belangrijk om dat te onderstrepen?

“Veel vormen van het hedendaagse christendom zijn erg conformistisch en hebben de neiging om vast te leggen wat wel en niet bij God hoort. Ik vind dat een van de moeilijke dingen van het geïnstitutionaliseerde christendom. Niet alleen dat mensen zelf conformistisch zijn, maar ook de geneigdheid om anderen te dwingen om in jouw paadje te gaan of het net zo te doen als jij. Dat is de dood in de pot. Daarom vind ik Kierkegaard belangrijk. Hij wil mensen wakker schudden. Tegelijkertijd is Kierkegaard echt christelijk, in die zin dat hij benadrukt dat wij leven van het feit dat wij niet onszelf accepteren of perfectioneren, maar dat God ons accepteert zoals we zijn.”

Hoe kan de filosofie God en geloof ter sprake brengen?

“Ik denk dat het in de filosofie eigenlijk altijd op de een of andere manier over God is gegaan en nog steeds gaat. De vraag is hoe je ervaringen van het heilige of het sublieme relateert aan het existentiële verlangen van mensen naar God. Er leeft er in onze cultuur een sterk gevoel dat we over God zijn uitgepraat. In dit verband is de uitspraak van Nietzsche over de dood van God erg bekend. Toch drukt hij daarmee volgens mij niet zozeer een existentiële waarheid uit. Het is eerder zo dat hij constateert: als er op een manier over God wordt gesproken als onderdeel van een wijsgerig of dogmatisch systeem, dan is er geen heiligheid meer en dan is God dood. Ik denk dat de menselijke ervaring open is voor de betekenis van transcendentie, voor wat ultiem of heilig is. De filosofie heeft daar ook altijd op de beste momenten voor opengestaan. Het gaat erom dat we die ervaring van het heilige niet inkapselen. We moeten dus niet doen alsof we die ervaring kunnen inlijven in een of ander systeem. Dat kun je wel proberen, maar dan ben je het transcendente kwijt.

God onderdeel maken van een systeem, dat is wat Levinas onder totaliteit verstaat. Hij probeert vervolgens in die totaliteit weer breuken te ontdekken. Als de totaliteit breekt, bijvoorbeeld op het menselijk gelaat, dan wordt opnieuw, op een andere manier iets van God zichtbaar. Levinas ziet zo’n doorbraak van transcendentie terug in het denken van Plato en Descartes. Descartes zegt: ik twijfel dus ik ben en twijfelen is onvolmaakt denken. Vervolgens zegt hij: ik kan onderscheiden tussen onvolmaakt en volmaakt. Er is dus ook volmaakt denken. Dat ben ik echter niet zelf, maar dat is een denken dat mij beoordeelt en dat is God. Maar dat goddelijke denken valt buiten mijn kaders, want mijn denken is eindig en twijfelend. Daarin ziet Levinas een transcendentiemoment. Dat je ervaart dat je het niet in de greep hebt, maar dat er iets is dat groter is dan onszelf.”


Dit is een verkorte versie van een interview dat verscheen in Sophie. Het volledige interviews is voor abonnees hier te lezen. Geïnteresseerd in Sophie? Neem een abonnement of vraag een gratis proefnummer aan.

 

Recente artikelen

Bestaat christelijke filosofie? Verslag van een gastcollege aan de Evangelische Hogeschool

Op 2 april gaf prof. mr. dr. Richard Steenvoorde, bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan de Universiteit Rotterdam, een introductiecollege filosofie aan de Evangelische Hogeschool in Amersfoort. Het college was voor…

Vr 12 apr 24  | Leestijd: 5 min

Het nieuwste nummer van Sophie over Zin!

Het eerste nummer van Sophie van dit jaar is uitgekomen: een themanummer over ‘Zin!’ Met dit nieuwe jaar starten we ook met een nieuwe en frisse vormgeving! Zin maken, kan…

Do 28 mrt 24  | Leestijd: 1 min